Al meer dan twintig jaar variëren de schattingen van het aantal spelers en van de personen die schade ondervinden door kansspelen sterk naargelang de methode waarmee ze verzameld worden. Enerzijds tonen face-to-face-onderzoeken zoals de Health Survey for England (HSE) al lange tijd lage percentages. Anderzijds geven online of zelf in te vullen enquêtes, zoals de Gambling Survey for Great Britain (GSGB), veel hogere cijfers.
Een ongeziene experimentele studie
Om dit debat te verhelderen, voerde een team onder leiding van professor Patrick Sturgis van de London School of Economics een experimenteel onderzoek uit op een ruime representatieve steekproef. Het rapport, gepubliceerd in augustus 2025, analyseert drie factoren die de verschillen in schattingen zouden kunnen verklaren:
- De formulering van de uitnodiging tot de enquête (het gokken expliciet vermelden of niet).
- De aanwezigheid van een enquêteur (telefonisch of online).
- De lijst van voorgestelde gokactiviteiten (oude lijst of geüpdatet met digitale formats).
Deze drie experimenten, uitgevoerd bij meer dan 2.900 deelnemers, leveren zeldzame causale bewijzen in dit domein.
Wanneer de uitnodiging de antwoorden verandert
Het eerste experiment toont een bekend fenomeen in de survey-methodologie: het salience-effect van het onderwerp. De deelnemers die een uitnodiging ontvingen waarin kansspelen expliciet vermeld stonden, verklaarden vaker dat ze in het afgelopen jaar hadden gespeeld: +4 procentpunten vergeleken met zij die een neutrale uitnodiging ontvingen, gericht op gezondheid en welzijn.
Daarentegen bleef het effect op de ernstscore van gokproblemen (PGSI) zwak en statistisch niet significant.
Het effect van menselijke aanwezigheid
De tweede test onderzocht een gevoelige hypothese: zorgt de aanwezigheid van een enquêteur ervoor dat respondenten hun gokgedrag minimaliseren?
De resultaten zijn duidelijk. Wanneer de vragenlijst online, zonder tussenpersoon, werd ingevuld, was het percentage deelnemers met een PGSI-score hoger dan nul 4,4 punten hoger dan bij telefonische interviews. Met andere woorden: bijna 50 % meer gevallen van problematisch gedrag werden opgespoord bij zelfrapportage.
Dit bevestigt de kracht van de sociale wenselijkheidsbias: tegenover een andere persoon, of in aanwezigheid van andere gezinsleden, hebben spelers de neiging hun moeilijkheden te onderrapporteren.
De lijst van spellen bijwerken verandert niet alles
Het derde experiment testte een meer technische hypothese: kan het uitbreiden van de lijst met gokactiviteiten, om nieuwe online formats op te nemen, de waargenomen verschillen tussen enquêtes verklaren?
De resultaten zijn bescheiden. Met de uitgebreide lijst verklaarden de deelnemers zich iets vaker spelers (58 % tegenover 55 %), maar het effect bleef statistisch niet significant. Wat de PGSI-scores betreft, veranderden die nauwelijks.
Deze conclusie sluit aan bij eerdere analyses: de inhoud van de activiteitenlijst verklaart de grote verschillen tussen enquêtes niet.
Een kwestie van vertrouwen in de cijfers
Voor de Gambling Commission, die betrouwbare statistieken moet leveren aan de overheid en het publiek, zijn deze conclusies bepalend. Zoals Ben Haden, directeur onderzoek en statistieken, benadrukt:
“Dit onderzoek versterkt ons vertrouwen in de resultaten van de GSGB, helpt de verschillen tussen de gepubliceerde kansspelenquêtes te begrijpen en zal onze adviezen aan gebruikers verbeteren.”
Maar de studie benadrukt ook dat geen enkele methode vrij is van vertekening. Het vermelden van gokken trekt meer spelers aan, terwijl de aanwezigheid van een enquêteur tot onderrapportering leidt. Uiteindelijk kunnen beide benaderingen afwijken van de statistische ‘waarheid’.
Wat blijft er uit te leggen?
Een recent voorbeeld illustreert deze spanningen. De Adult Psychiatric Morbidity Survey (APMS), face-to-face uitgevoerd in 2023/24, schatte dat 4,4 % van de volwassenen een PGSI-score hoger dan nul had. In hetzelfde jaar gaf de GSGB 14,3 %.
Volgens de onderzoekers kan ongeveer een derde van dit verschil worden verklaard door de vertekeningen gelinkt aan de uitnodiging en de aanwezigheid van een enquêteur. Maar er blijft een aanzienlijk deel onverklaard.
Het rapport beveelt dus aan het benchmarken tussen de verschillende enquêtes voort te zetten, om de officiële cijfers zo goed mogelijk te kalibreren.
Een delicate methodologische overgang
Deze debatten kaderen in een bredere transformatie: de migratie van traditionele enquêtes naar online-instrumenten. Sneller en goedkoper, laten deze toe grotere steekproeven te bereiken, maar ze brengen nieuwe uitdagingen mee op het vlak van representativiteit en vergelijkbaarheid met oudere reeksen.
Voor de experts ligt de toekomst waarschijnlijk in een combinatie van methodes. Zoals het rapport benadrukt, is het cruciaal dat beleidsmakers niet enkel de ruwe cijfers begrijpen, maar ook de mechanismen die ze produceren.
Tussen voorzichtigheid en innovatie
De resultaten van deze experimentele studie betekenen een belangrijke vooruitgang in het begrijpen van de verschillen tussen gok-enquêtes. Ze tonen dat de verschillen niet enkel te maken hebben met statistische methodologie, maar ook met menselijke factoren zoals de manier waarop mensen het onderwerp waarnemen of de sociale druk die de aanwezigheid van een enquêteur uitoefent.